Gemeenten kregen in 2015 drie belangrijke onderdelen uit het sociaal domein overgeheveld vanuit het Rijk: de jeugdzorg, de uitvoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) en de participatiewet. Met een heel logische en goede gedachte zijn die taken naar gemeenten overgeheveld: gemeenten staan dichterbij de inwoner en het kind, kunnen maatwerk bieden, en daarmee meer vormgeven aan preventie en innovatie binnen de zorg. In de aanloop naar de decentralisatie onderschreven vele betrokken organisaties, en de gemeenten zelf, deze gedachte dan ook. 

Door de coronacrisis was 2020 een bijzonder jaar, waarin onder meer duidelijk werd dat het sociaal domein nog steeds zeer - of alleen maar meer - onder de aandacht is. En dat is helaas niet omdat het zo geweldig gaat. Dit heeft ook mijn aandacht gehad, ik heb al langere periode de indruk dat het sociaal domein gemeenten voor een behoorlijke opgave stelt. Sommige gemeenten hebben er uitstekend vorm aan gegeven, maar over de breedte genomen lukt het de meeste gemeenten niet zo optimaal als zij zouden willen. Dat baart mij om twee belangrijke redenen zorgen. Inwoners moeten de zorg kunnen vinden en krijgen die zij nodig hebben, en bestuurders moeten in staat gesteld zijn om dit zo goed mogelijk te kunnen bieden.